zaterdag 12 april 2008

Toespraak: Manifestatie Een land, één samenleving

De rechtsstaat onder druk

De democratische rechtsstaat dreigt te worden uitgehold. Dat is een conclusie die de vice-president van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink in zijn jongste jaarverslag trekt.

Hij wijst er bijvoorbeeld op dat er onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen politieke instituties zoals parlement en regering, en politieke ambtsdragers – dat zijn de Kamerleden, ministers en staatssecretarissen. Met “de politiek” wordt zo’n beetje alles bedoeld, zonder nuancering en zonder een scherpe scheiding met dat andere containerbegrip “de overheid”. Die overheid is op zijn beurt zo verknoopt geraakt met de markt dat onduidelijk is geworden wie nog waarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld en waar de grenzen van de publieke taak liggen.

Tjeenk Willink pleit voor een herwaardering van de bureaucratie van inhoudelijk deskundige ambtenaren als schakel tussen de politiek verantwoordelijke bestuurders en het primaire proces op de school, het ziekenhuis en de straat.


Hoewel dat wellicht een utopie is nu de wereld niet kan worden teruggebracht tot de overzichtelijke structuren van 50 jaar geleden, spreekt zijn pleidooi wel aan. De overheid is teveel gezien als een bedrijfsmatig te managen fabriek en te weinig als de verbinding tussen de democratische besluitvorming en de werkelijkheid van alledag.

Relevanter nog vind ik de beschouwingen van Tjeenk Willink over de legitimiteit van de staat. Hij bespeurt een volstrekt gebrek aan aandacht voor de constitutionele waarden en de staatkundige spelregels bij volksvertegenwoordigers, bewindslieden, ambtenaren en journalisten. De betekenis van het politieke parlementaire debat als politisering van maatschappelijke tegenstellingen èn – door de conclusies die aan zo’n debat worden verbonden – als overbrugging van diezelfde tegenstellingen, is ondergeschikt geraakt aan de opportunistische werking van het politieke bedrijf, ik vat het in mijn eigen woorden samen.

Ik kan het daarmee alleen maar eens zijn. De legitimiteit van de rechtsstaat zoals wij die nu nog kennen staat onder druk. Politieke en overheidsinstellingen geven aan de constitutionele uitgangspunten een bedenkelijke invulling, die weinig bijdraagt aan een duidelijk onderscheid van verantwoordelijkheden en een zorgvuldige omgang met de rechtsstatelijke instellingen.

Die vermenging van onderscheiden verantwoordelijkheden moet worden teruggedrongen, zeker. De politieke praktijk is daarin natuurlijk altijd sterker geweest dan de leer. De afgelopen dertig jaar is het niet gelukt om de regeerakkoorden in omvang en betekenis terug te dringen en zo meer ruimte te creëren voor het echte vrije parlementaire debat. Die onderlinge verwevenheid tussen kabinet en “regeringsfracties” wekt weinig vertrouwen bij burgers in de zuivere werking van de parlementaire democratie. De spaarzame momenten waarop het parlement ten volle zijn normerende en controlerende taken uitoefent, namelijk tijdens parlementaire onderzoeken en enquêtes, vormen uitzonderingen op de regel van afdekken en ondersteunen van de eigen coalitie. Partijleiders die collectief in het kabinet stappen zonder hun partijprimaat af te leggen, dragen evenmin bij aan een beeld van een gewenste afstand tussen volksvertegenwoordiging en bestuur.

De democratische spelregels binnen de rechtsstaat staan echter niet alleen onder druk door de vermenging van functies. Ook de bejegening van die spelregels vormt een bedreiging. Ik heb het niet alleen over de houding van een deel van de bevolking, maar ook en misschien wel in de eerste plaats over onze politieke representanten zelf.

Het is niet zo gek lang geleden dat een evenwichtig gevoel voor de rechtsstatelijke verhoudingen met zich meebracht dat Kamerleden zich onthielden van elk publiek commentaar op individuele strafzaken en andere geschillen die onder de rechter waren. Ook de uitspraken zelf werden zeer terughoudend tegemoet getreden. Daar was en is een reden voor. Niet alleen is die gelegen in het respect dat men in het algemeen zou moeten opbrengen voor de moeilijke taken die wij aan rechters vragen, maar veeleer in de noodzaak om de rechterlijke macht onpartijdig te laten oordelen met de wet en de maatschappelijke verhoudingen als richtsnoeren. Om dat te waarborgen is afstand nodig in plaats van geagiteerde Kamerleden die figuurlijk op de rechtersstoel zitting nemen en letterlijk op de publieke tribune van hun onvrede blijk geven. Kamerleden die dat doen, moeten terug naar school voor een les in elementaire beginselen van het staatsrecht. En misschien, moet ik er aan toevoegen, van het fatsoen.

De laatste week is er discussie ontstaan over de verruwing van het parlementair taalgebruik. Ik ben daar blij mee, want de kloof tussen kiezer en gekozene dicht je niet door de taal van de straat over te nemen. Het is mooi dat uitgerekend het Kamerlid dat ooit als minister zei dat hij iemand wel een rotschop wilde verkopen, nu de initiatiefnemer is van dit debat. Een mens kan leren!

Het is in het algemeen natuurlijk een fatsoensnorm om een ander niet knettergek te noemen of een beroepslafaard, maar het is bovendien in het parlementair debat niet nuttig. Het voegt niets toe aan de argumenten, het voert niet tot een oplossing of een compromis, het maakt de maatschappelijke tegenstellingen niet duidelijker dan ze al zijn en het verschaft niet meer inzicht in de politieke visie van wie dan ook.

Wat het wel doet, is profileren tegenover het parlementair bestel.

Het is de afgelopen zeven jaar mode geworden om met veel passie zich af te zetten tegen de spelregels van de parlementaire democratie zoals die zich in de anderhalve eeuw daarvoor heeft ontwikkeld. Niet alleen de populisten op de rechterflank bezondigen zich daar overigens aan. Als iets schadelijk is voor het geloof en het vertrouwen in de werking van onze politieke structuren is het wel dat politici zich openlijk afkeren van het bestel en een tegenstelling opwerpen tussen wat er aan het Binnenhof gebeurt en de maatschappelijke problematiek daarbuiten. Vroeger lieten ze dat over aan de kritische buitenwacht, nu spelen ze bij voorkeur zelf de rol van die buitenwacht. Haags gedoe, Haagse achterkamers, Haags geneuzel, die termen horen we bij uitstek van Haagse politici. Zij spugen met liefde in de bron waaruit zij zelf drinken, om maar de suggestie te wekken dat zij niet tot de incrowd behoren en dus niet deelachtig hoeven te zijn in het algemene wantrouwen dat volksvertegenwoordigers en politieke bestuurders tegenwoordig ontmoeten. Wat zij niet beseffen – of juist wel, en dat maakt het nog erger – is dat zij dat wantrouwen niet overwinnen, maar alleen maar vergroten. En dat dit wantrouwen niet alleen maar andere politici treft, maar de democratische instituties als zodanig. Alsof echte problemen door regering en parlement nooit echt worden opgelost.

Het wordt tijd om hier krachtig afstand van te nemen. Politieke polarisatie kan een in onze democratie een legitieme keuze zijn, al draagt dat zelden bij aan maatschappelijke stabiliteit. Maar het mag nooit een excuus zijn voor onzorgvuldig omgaan met onze staatkundige instituties.

Ik vind het persoonlijk overigens zorgelijk dat de leider van de sociaal-democratie in ons land bij voortduring flirt met polarisatie en populisme. Alsof imitatiepopulisme de oplossing is voor electorale misère, Wouter Bos zou beter moeten weten.

Onzorgvuldigheid leidt tot beschadiging. Dat is in het maatschappelijk verkeer zo en dat geldt ook en in nog grotere mate voor onzorgvuldigheid die door de media wordt uitvergroot. Door de popularisering van de media heeft emotie in de samenleving de kans gekregen om uit te groeien tot dramatische proporties. Politiek populisme speelt daar op in. Er is niet veel op tegen om gevoelens van onvrede en onmacht onder delen van de bevolking mee te laten wegen in politieke standpunten, zolang in die weging ook de feiten en de maatschappelijke belangen worden betrokken. Populisten gaan daar aan voorbij. Zij zijn de stem van de onmacht. In alle opzichten want realistische oplossingen staan zij niet voor. Dat kan ook niet omdat, zoals de Belgische liberale denker Dirk Verhofstadt onlangs opmerkte, een pessimistisch wereldbeeld kenmerkend is voor populisme. Wie angst en onzekerheid exploiteert, is niet geïnteresseerd in compromissen en in meerderheden voor beleid. Hun politieke filosofie bestaat feitelijk uit één gedachte: terug naar de tijd toen de problemen er nog niet waren. In het Nederland van vandaag betekent dat terug naar de tijd dat er nog geen allochtonen waren, dat er maar een handjevol moslims woonden, die je als een soort Staphorster zonderlingen kon afdoen, een tijd waarin de monocultuur nog rood, wit en blauw was, met de nadruk op wit.

Het opkomend populisme is een langzaam werkend gif in staat en samenleving. De staatsinstellingen worden bekritiseerd of belachelijk gemaakt. Het door meer dan 600.000 mensen gekozen Tweede Kamerlid Rita Verdonk bestaat het zelfs om grotendeels afwezig te zijn in het parlement omdat zij belangrijkere dingen te doen heeft bij “de mensen in het land”.

In de samenleving worden latente tegenstellingen aangeblazen en verhevigd.

De exploitatie van onrust en onvrede van de ene bevolkingsgroep dreigt ten koste te gaan van de ontwikkeling en maatschappelijke positie van anderen. Moslims worden over één radicale kam geschoren, mensen met een andere etnische achtergrond voelen zich in toenemende mate tweederangs burgers. Populisten verhitten zo spanningen in de samenleving en lopen weg voor de verantwoordelijkheid.

In mijn eigen vreedzame en tolerante stad kom ik nu incidenten tegen die een rechtstreeks verband hebben met de verscherpte debatten over moslims, radicalisme en vrijheid van meningsuiting. Vorige week moest de opening van een expositie over discriminatie aan de and van cartoons op het Nijmeegse ROC worden afgelast omdat leerlingen posters van de muren trokken en bedreigingen uiten. Zij stoorden zich aan sommige cartoons en eisten respect. Een voorbeeld uit een instabiele samenleving die gevoelig is voor rattenvangers uit alle windrichtingen.

Dat brengt mij tot de essentialia van de rechtsstaat. Kort gezegd houden die de ‘rule of law’ in: zowel de overheid als de burgers houden zich aan de regels. De machten worden in de staat verdeeld in een transparant evenwicht van onderlinge controle en toezicht. Het recht biedt bescherming aan een ieder zonder onderscheid des persoons. Dat recht is niet alleen papier maar wordt daadwerkelijk gehandhaafd met een geweldsmonopolie van de overheid.

Achter die formele criteria schuilen de basisprincipes van beschaving en van individuele vrijheden en verantwoordelijkheden. Die principes maken onze samenleving leefbaar voor iedereen die hier mag en kan zijn. Hoe heterogener onze bevolking is samengesteld, des te belangwekkender juist deze principes worden. De rechtsstaat vormt als het ware de “bonestructure” van de samenleving, de minimale binding die elke individu aangaat met de samenleving.

Iedereen mag en moet er van uitgaan dat leven in de rechtsstaat in ieder geval betekent dat er geen discriminerende wetten worden ingevoerd en dat elk mens recht heeft op de beleving en bescherming van fundamentele rechten. Een bescherming dóór de overheid, maar ook een bescherming tégen de overheid, als dat zo uitkomt.

Het vertrouwen in onze rechtsstaat is niet vanzelfsprekend. De steun van mensen ook niet. Het is veelzeggend dat volgens onderzoek een stevig deel van de Nederlandse bevolking twijfels heeft over onderdelen van de rechtsstaat, , niet alleen over de politieke instituties, maar ook bijvoorbeeld over de strafrechtelijke keten.

Het lijkt er op alsof niet iedereen meer overtuigd is van de basisprincipes van de rechtsstaat en van het noodzaak van de democratische instituties. Niet alle politici lijken vanzelfsprekend bereid om de kernwaarden van onze samenleving uit te dragen, laat staan om ze “voor te leven”. En niet iedereen heeft het gevoel ook daadwerkelijk gelijk te worden behandeld, niet alleen naar de letter van het recht maar echt, in het leven van alledag.

Wij kunnen ons geen erosie van de rechtsstaat veroorloven. Ik twijfel of mijn rechtsstaat nog wel de staat is die populisten nastreven. Of migranten, vluchtelingen en ingeburgerde Nederlanders met een andere etnische afkomst nog wel onvoorwaardelijk mogen rekenen op een daadwerkelijk gelijke behandeling. Of ze nog als individu recht en bescherming krijgen of door anderen alleen maar worden gezien als onderdeel van een zorg, een probleem, een gevaar.

Ik twijfel ook aan de manier waarop wij in ons land gebruik maken van onze grondrechten en die naar willekeur opeisen om maar geen ruimte voor anderen te hoeven creëren. Ik twijfel aan de zorgvuldigheid en de intentie waarmee de uitoefening van grondrechten gepaard gaat. Wie meent dat de vrijheid van meningsuiting vooral bedoeld is om ongestraft anderen te beledigen in hun overtuigingen en levenswijze, wil niet samenleven maar overheersen. Wie meent dat de vrijheid van godsdienst het recht verschaft om andersdenkenden te diskwalificeren, heeft geen respect voor onze samenleving en isoleert zich.

Grondrechten zijn nooit absoluut en vragen zorgvuldigheid in het gebruik. Ten opzichte van elkaar en tegenover andere grondrechten. Er is geen rangorde die voorschrijft dat de vrijheid om je mening te geven altijd belangrijker is dan de vrijheid van levensovertuiging of het recht op gelijke behandeling. Samenleven vraagt inschikken en afwegen. Ook in de uitoefening van rechten. Dat we in Nederland gelukkig geen voorafgaand verlof van de overheid nodig hebben om onze opinies te ventileren, betekent nog geen vrijbrief om beschaafde omgang te verwaarlozen. Vrijheid is pas duurzaam als die gepaard gaat met verantwoordelijkheid.

Dames en heren,

Het is duidelijk: de rechtsstaat is geen vanzelfsprekend bezit meer, als het dat ooit al was. Van binnenuit vindt uitholling plaats, terwijl er natuurlijk ook externe dreigingen zijn en zijn geweest in de vorm van radicalisering, extremisme en zelfs terrorisme. Tegen die externe dreigingen worden weer bevoegdheden ingezet die op hun beurt een verschraling betekenen van de persoonlijke vrije levensruimte van iedere individu. Ook dat debat over de bescherming van onze veiligheid versus de bescherming van onze persoonlijke vrijheid zal van invloed zijn op de toekomst van onze samenleving. We zullen naar een nieuw evenwicht toe moeten groeien.

De kracht van de rechtsstaat is zo groot als ons vermogen om de waarden die daar aan ten grondslag liggen met inzet en passie te verdedigen.

Dat vereist een kabinet dat het recht ruimte geeft en verdraagzaamheid tot inzet maakt van haar bestaan.

Dat vereist volksvertegenwoordigers die meer zijn dan de optelsom van onvrede en emoties in de achterban en die hun zware verantwoordelijkheid in het politieke debat en in de wetgeving serieus nemen.

Dat vraagt een pers die niet alleen de emotie vergroot maar ook het begrip over en weer en bijdraagt aan burgerschap.

Dat vraagt inzet van iedereen om weerwoord te bieden tegen vervlakking, goedkope exploitatie van sentiment en onzorgvuldig en onfatsoenlijk gedragen in het publiek debat, op straat of waar dan ook.

Onze rechtsstaat is het waard om je er druk om te maken.

Een andere hebben we niet.