maandag 19 mei 2008

Toespraak: Presentatie Van Agt, biografie. Tour de force. 19 mei 2008, Catshuis

Het kan natuurlijk geen toeval zijn geweest dat de allerlaatste beleidsdaad van het allerlaatste kabinet-Van Agt in het najaar van 1982 uit het oogpunt van de parlementaire geschiedenis ook de allerbelangrijkste was. Het was niet het meest in het oog springende besluit onder leiding van minister-president Dries van Agt, maar wel een uiterst cruciaal besluit. Laat ik het zo zeggen: als de minister-president toen, tijdens zijn laatste ministerraad anders had geconcludeerd, had hij hier vandaag niet gestaan en wij ook niet. Dries van Agt schiep als het ware zelf de condities waaronder het schrijven van een politieke biografie van hem 25 jaar later mogelijk werd.

Op voorstel van de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Wim Deetman werd op 26 oktober 1982 in die laatste bijeenkomst van de ministerraad van Van Agt III, het tussenkabinet van CDA en D66, de structurele subsidiëring van het in Nijmegen aan de Katholieke Universiteit aldaar gevestigde Centrum voor Parlementaire Geschiedenis behandeld. Er was lang en breed voor gelobbyd, verschillende departementen steunden het, Eerste en Tweede Kamer waren voor, maar het moest nog wel besloten worden. Uit de notulen van de ministerraad van toen kunnen we opmaken dat de minister van Financiën, Fons van der Stee bezorgd vroeg of dit wel met zijn departement was opgenomen.



Een andere minister-president had wellicht daar een argument in gevonden om de besluitvorming aan te houden en zodoende door te schuiven naar het nieuwe kabinet. Maar niet deze minister-president, die simpelweg concludeerde dat het voorstel voldoende was behandeld en dat de ministers Deetman en Van der Stee gemachtigd waren om een en ander af te handelen. Misschien had de demissionaire premier een laatste oprisping van bestuurlijke daadkracht, misschien vond hij het – net als ik nu – symbolisch dat hij als laatste besluit een lange termijn verbinding kon leggen tussen de stad van zijn werk en de stad van zijn leven.

In ieder geval was de naoorlogse parlementaire geschiedschrijving zeer gebaat bij dit besluit en als voorzitter van de Stichting Parlementaire Geschiedenis die jaarlijks de rijksmiddelen ontvangt, ben ik meer dan 25 jaar later nog steeds dankbaar. Om misverstanden te voorkomen: het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis is weliswaar in Nijmegen gevestigd maar nationaal van aard. In het bestuur van de stichting die samen met de Radboud Universiteit het Centrum exploiteert, zitten dan ook, naast de voorzitter, leden van de Eerste en Tweede Kamer van zeer verschillende herkomst.

Bestuursleden zijn nu Uri Rosenthal, Paul Kalma, Arie Slob en Sybrand van Haersma Buma. En nog niet zo gek lang geleden waren de huidige minister-president en de huidige minister van Defensie actieve bestuursleden. Ik bedoel maar, niet direct Nijmegenaren van origine of zelfs maar van geest.

Het is bijzonder dat de huidige minister-president vandaag bereid is gevonden het eerste exemplaar uit te reiken van de biografie van zijn voor-voor-voorganger. Beiden zijn geïnteresseerd in parlementaire geschiedenis en beiden maken die geschiedenis en in beide gevallen zonder dat zij daarbij steeds alleen hun eigen heldendaden voor ogen hebben gehad.

Ik heb mij natuurlijk ter voorbereiding afgevraagd hoe groot de verschillen zijn tussen beide premiers. Nijmegen versus Capelle aan de IJssel, Abraham Kuyper of het rijke Roomsche leven, Zeeuwse onverzettelijkheid dan wel zuidelijke bonhommie.

Toch lijken mij de overeenkomsten aanmerkelijk groter dan het onderscheid. Ik doel niet op de haardracht waarmee beide heren het politieke krijt ooit betraden, al werd van beiden beweerd dat zij hun kapsel uit vorige eeuwen hadden meegenomen.



Ik doel wel op andere overeenkomsten: wetenschappers waarvan net leek of ze bijna per ongeluk in de Haagse politieke wereld verzeild raakten, terwijl niets minder waar was. Juristen die scherp kunnen formuleren en plezierig kunnen voorzitten (van de een blijkt dat uit de geschiedschrijving, van de ander weet ik dat proefondervindelijk). Christendemocraten die beiden opriepen tot ethisch reveil of fatsoen in de samenleving, geprofileerde centrumpolitici die zich menig schimpscheut uit de progressieve wereld hebben laten welgevallen. En, wellicht mede daardoor een dikke huid ontwikkelden en een stevige ruggengraat. Beiden behept met een vorm van humor die soms wat studentikoos aandoet. Beiden leiders van kabinetten die niet altijd hun tijd hebben uitgezeten. Het is, ook uit de biografie, evident dat Dries van Agt regeren met socialisten uiteindelijk een beproeving vond. Laat ik de vergelijking op dit punt maar niet doortrekken, al is de verleiding groot…

De biografie die vandaag hier in het Catshuis door het CPG wordt gepresenteerd, volgt op de biografie van een andere katholieke premier, Piet de Jong en recentelijk heeft Annet Bleich ook een biografie over Joop den Uyl gepubliceerd. De periode van de jaren zestig en zeventig staat volop in de belangstelling en we hebben nu materiaal om nuances aan te brengen op beelden die door de jaren heen zijn ontstaan op grond van herinneringen, overlevering, karikaturen en journalistieke geschriften.

De biografie van Dries van Agt scherpt het profiel aan van een van de belangrijkste politici van die jaren en vertelt ons dus meer en beter over hoe de verhoudingen werkelijk waren, welke rol persoonlijkheden in de politiek speelden en of wat toen als onvermijdelijk werd beschouwd ook daadwerkelijk onvermijdbaar was.

Ik feliciteer de auteurs Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven van harte met hun zeer leesbaar en bij tijd en wijlen onthullend werk. Ik feliciteer oud-premier Dries van Agt met een boek dat hem in veel opzichten recht lijkt te doen en daarmee ook zijn politieke erfenis.

Bovendien geeft dit “kloek boekwerk”, zoals de heer van Agt het ongetwijfeld zelf zal typeren, een bloemlezing van zijn vaak archaïsche maar daarmee niet minder superieur taalgebruik. Zo beantwoordde minister van Justitie Van Agt ooit schriftelijke vragen van het zeer katholieke kamerlid Klaas Beuker over het fenomeen ‘streakers’ als volgt:

“Het blootschichten of naaktijlen is een ook in kwantitatief opzicht singuliere gedraging. Het verschijnsel heeft weinig om het lijf. (…) Toepassing van de bijkans alom aanvaarde gedachte, dat strafrechtelijke repressie ultimum remedium dient te zijn, leidt er (…) toe vooralsnog de uitwerking van andersoortige sancties af te wachten, met name de klimatologische van het kou vatten en de sociale dat zich alras meewarigheid en verveling meester maken van wie een rariteit in reprise krijgt te aanschouwen”.

Het bestuur van de Stichting Parlementaire Geschiedenis is blij dat door veler inspanning deze en andere citaten uit de mond en pen van Dries van Agt bewaard blijven.

Een opmerkelijke uitspraak die, meen ik, veel zegt over de geportretteerde is deze uit het begin van de jaren zeventig: “Mensen die geen twijfels hebben, zijn de gevaarlijke mensen in onze samenleving. Het worden onverdraagzame absolutisten”.

Die uitspraak heeft zijn geldigheid absoluut niet verloren en lijkt alleen maar aan actualiteit te winnen. Wellicht staat die uitspraak dan ook symbool voor de waarde en de betekenis van weer een belangrijk werk uit de school van de Nijmeegse parlementaire historici. Er zullen, met de volle steun van regering en parlement, ik weet het zeker, nog vele volgen!