maandag 9 mei 2011

Toespraak: Congres Veiligheidsberaad

(Na enkele inleidende woorden met dank aan de minister)

De veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad merken dat we in een periode verkeren waarin er echt heel veel gebeurt. Zodanig veel dat je het met recht een transitieperiode kunt noemen, waarin ook sprake is van een paradigmashift. De veiligheidsregio’s zijn er net, maar komen in een nieuwe wereld terecht. Dat vraagt om grondig nadenken, om visieontwikkeling en om een strategische agenda van de veiligheidsregio’s, van de professionele organisaties, van het bestuur en van de rijksoverheid.

Laat ik die omgeving nog eens even schetsen, aanvullend op wat de minister net heeft gedaan. Mei 2011 zijn er nieuwe wetsvoorstellen in aantocht die nog voor het zomerreces naar de Tweede Kamer gaan. Ik noem de voorstellen voor het Instituut Fysieke Veiligheid, de regionalisering van de brandweer en de nationalisering van de politie. Het laatste voorstel richt zich op centralisatie van het beheer, maar toch ook – u zult het er niet allemaal mee eens zijn – een zekere centralisatie van de beleidsvorming.

Hoe raakt dat nu de veiligheidsregio’s en de verdere ontwikkeling daarvan? U weet als geen ander dat de veiligheidsregio’s dit jaar ongelooflijk druk zijn met de implementatie van de Wet veiligheidsregio’s en het opstellen van regionale beleids- en crisisplannen. De wereld waarin u dat moet doen, verandert snel en is in meerdere opzichten zeer onzeker.

Enkele medewerkers van veiligheidsregio’s, de heer Buitink van de Veiligheidsregio Utrecht en de heer Boot van de Veiligheidsregio Brabant-Noord, hebben een interessante notitie gemaakt waarin ze die omgeving hebben gescand: regionalisering van de brandweer, de doorontwikkeling van de GHOR naar de positie van vraaggerichte regisseur, de operationele en bestuurlijke informatievoorziening, versterking van de intergemeentelijke aanpak van de gemeentelijke crisisbeheersingsprocessen en versterking en verbetering van het multidisciplinair opleiden, trainen en oefenen.



Naast de nationalisering van de politie is er ook sprake van bezuinigingen van 10 miljoen, respectievelijk op termijn 50 miljoen euro, op het meldkamerdomein. Dat betekent opschaling naar tien of misschien wel naar drie meldkamers binnen één landelijke meldkamerorganisatie. Hoe strookt dat met de verantwoordelijkheden van 25 veiligheidsregio’s en meer nog, met de verantwoordelijkheid van meer dan vierhonderd gemeenten als decentraal autonoom bestuur? Dat zijn óók vragen die moeten worden beantwoord, want de minister heeft gelijk dat wij nog voor het najaar bij elkaar komen om daar knopen over door te hakken.

Ik noem ook de beleidsvorming in de publieke gezondheidssfeer, de wijziging van de Wet publieke gezondheid tweede tranche, de GGD’s die zich ontwikkelen op de schaal van de veiligheidsregio’s. Wat betekent dit nu precies, wat is hun taak en verhouding met de GHOR? Waar komt het zwaartepunt te liggen, bij de in de veiligheidsregio ingebedde GHOR, bij de GGD? Hoe wordt de nieuwe directeur Publieke Gezondheid gepositioneerd?

Ik noem ook de al enkele jaren geleden ingezette koers van de brandweer, de NVBR en Raad van Regionaal Commandanten, ondersteund door het Veiligheidsberaad, naar een nieuwe visie op de brandweer. In het kader van zijn strategische reis onderzoekt de brandweer mogelijkheden om de focus te verleggen naar de voorkant van de veiligheidsketen. Van repressie naar preventie en van preventie naar proactie.

Wat betekent dat? In ieder geval meer samenwerking met maatschappelijke partners, meer verantwoordelijkheid van maatschappelijke partners en meer verantwoordelijkheid van burgers. Het betekent ook een verschuiving van de competentie blussen naar de competentie om samen met maatschappelijke partners vraagstukken te kunnen oplossen. Dat is dus ook een grote verschuiving in de kostenbeheersing nu de kosten bij de brandweer de afgelopen dertig jaar enorm zijn uitgedijd.

Die bezuinigingen bepalen ook ons speelveld. Gemeenten moeten door de rijksbezuinigingen en door de verminderde opbrengsten en inkomsten van de gemeenten zelf ook stevig inleveren, óók als het gaat om het veiligheidsdomein. Dat betekent dat gemeenten moeten bezuinigen op hun bijdrage aan de veiligheidsregio’s. Dat betekent dat ze bezuinigen in de financiering van hun eigen gemeentelijke brandweer. Dat betekent dat ze bezuinigen op de ruimte voor integraal veiligheidsbeleid en het betekent ook dat ze bezuinigen op de beschikbare middelen voor de gemeentelijke kolom in die veiligheidsregio’s.

Die dingen kun je niet negeren. Die kun je ook niet redresseren door te zeggen: 'met minder moet het beter gaan'. Het betekent dat er prioriteiten moeten worden gesteld, dat er gediscussieerd wordt over zaken als minder mensen op de tankautospuit. Het betekent dat we keuzes moeten maken – hier, op het niveau van de minister, het kabinet, de wetgever – en dat we moeten durven aangeven welke risico’s we als samenleving wel denken te mogen nemen. Eén ding is zeker: 100 procent veiligheid tegen 70 procent financiering kan niet, hoe goed we ook ons best doen.



Dat zeg ik ook tegen de achtergrond van de keuze van het kabinet om bezuinigingen te plegen op de brede doeluitkering van in totaal 6 procent. De rijksmiddelen voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing worden beperkt. Ook dat is overigens een duidelijke politieke keuze. Een keuze met gevolgen, die leidt tot een discussie over wat we wel en niet moeten of nog kunnen doen.

Tot zover de scan van de omgeving en het klimaat waarin het Veiligheidsberaad, de veiligheidsregio’s, de brandweer, de GHOR, de politie en de gemeenten moeten functioneren. Het betekent heel veel in heel korte tijd. Dat is een uitdaging. Dit is geen reden voor pessimisme of cynisme. Integendeel. We moeten wel scherp blijven en kiezen.

Hoe nou in hoofdlijnen daarop te reageren? Ik zie vier punten die ik met u wil nalopen. Vier noodzakelijke ontwikkelingen. In de eerste plaats een verdere regionalisering van middelen en van beleid. In de tweede plaats de ontwikkeling van bovenregionale samenwerking. In de derde plaats verbetering en verduidelijking van de nationale verantwoordelijkheden en van de samenwerking Rijk en regio’s.
En tenslotte de focus op een paar echte kerndoelen, die ik heel kort zou willen omschrijven als de vergroting van de zelfredzaamheid en de verantwoordelijkheden van maatschappelijke partijen, investeren in de professionalisering van de netwerken en van de ketens, investeren in onze informatievoorziening – óók multidisciplinair – en investeren in de samenwerking op een breed terrein met alle partners die in de veiligheidsregio’s iets kunnen betekenen.



Kort iets over eerste punt, en dan met name het punt van de regionalisering van de brandweer. Als de politiek duidelijkheid heeft geschapen, laat er dan geen road barriers op de weg worden geplaatst. Noch door de vrijwilligers, maar ook niet door de Tweede Kamer. Laat daar duidelijkheid over bestaan.

Daarnaast zijn er nog altijd gemeenten die zeggen dat zij niet hoeven te regionaliseren zolang de wet niet in het Staatsblad staat. Dat is zo, niemand kan hen dat recht ontnemen. Tegelijkertijd hoop ik dat zij tot het besef komen dat zij een achterhoedegevecht voeren. Ik heb de minister goed gehoord. Hij sprak over de basisprincipes eenhoofdige leiding, beheer op regionaal niveau en personeel in dienst van de regio. Dat laatste, de positie van het personeel, staat niet in het wetsvoorstel. Als de minister echt meent dat dit een basisprincipe is, laat het dan ook een onoverkomelijk basisprincipe zijn en neem het op in de wet.

Ook zal moeten worden geïnvesteerd in de veiligheidsregio en de territoriale grootte daarvan als hét platform voor bestuurlijke afstemming en gezamenlijke beleidsontwikkeling. Ik zeg dat met name omdat ik in veel regio’s dat soort ontwikkelingen ook werkelijk zie, ook tegen de achtergrond van de centralisatie van het beheer van de politie. Natuurlijk zie je het in de fysieke veiligheidszorg, maar je ziet ook dat er toenemende behoefte bestaat om gemeentelijke inspanningen op elkaar af te stemmen op het territoir van de veiligheidsregio’s, ook als het gaat om onderwerpen die meer op het sociale veiligheidsvlak liggen. Dat is de afgelopen jaren ook gestimuleerd door de Rijksoverheid.

Je zag dat die schaal een natuurlijke grootte heeft. Daar is in geïnvesteerd. Door burgemeesters, door gemeenten, door regio’s. Veiligheid in bredere zin, integraal veiligheidsbeleid van de gemeenten met behoefte aan afstemming op regionaal niveau. Ook daarom is het territoir van de veiligheidsregio’s van belang. Ook de politiezorg heeft daarin een natuurlijke structuur, in elk geval voor de bestuurlijke afstemming, maar wat het Veiligheidsberaad betreft ook voor de politiële organisatiestructuur.

Dat heeft het Veiligheidsberaad eerder ook aan de minister gemeld. Zorg dat voor de politie volgens het principe van de schaalgrootte van de veiligheidsregio’s een bestuurlijk overleg wordt georganiseerd. Ik vraag daar aandacht voor omdat je die discussie nu gaat krijgen. Er is landelijk een kwartiermaker aangesteld. Die zal natuurlijk zijn eigen politieprincipes willen inbrengen. Dat is logisch. Maar dan horen nu ook gesprekken te worden gestart over de bestuurlijke uitgangspunten en daarin horen we tot elkaar te komen, in plaats van dat wij als burgemeesters te horen krijgen wat de politielijn hierover heeft afgesproken. Ik zou zeggen: laten we durven investeren in die veiligheidsregio en het bestuurlijk gremium die dat biedt, ook voor wat betreft de politiezorg.

Het volgende punt is de bovenregionale samenwerking. Daarbij doel ik onder meer op het Instituut Fysieke Veiligheid. Daar zijn we al een eind mee. Met een stuurgroep waar iedereen hard aan heeft meegewerkt en met een kwartiermaker, Theo Bakhuizen, die iedereen spreekt om ervoor te zorgen dat ook die bestuursstructuur goed wordt uitgelijnd, zodat we op het moment dat de wet in het Staatsblad staat kunnen beginnen. Volgens mij loopt dat redelijk voorspoedig. Dan krijg je dus op korte termijn een club waarin centrale voorzieningen een plaats krijgen. Een voorziening van en voor de veiligheidsregio’s, maar overigens ook belast met de wettelijke taken en een relatie met de minister en het ministerie. Van belang is dat we ook bovenregionaal investeren in de samenwerking en de realisatie van beleidsontwikkeling, in visieontwikkeling, rond ICT, Netcentrisch Werken en tal van andere relevante onderwerpen.

Dan tot slot die duidelijkheid over nationale verantwoordelijkheden. GRIP op de toekomst van de veiligheidsregio’s, is het thema van dit bestuurlijk congres. Ik lees net als de minister dat er – naar aanleiding van de brand in Moerdijk – discussie ontstaat over de vraag of we niet naar een GRIP 5 moeten. Ik zag zelfs in een blad (Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing maart/april 2011, red.) dat de zeergeleerde heer Muller voor een GRIP 6 pleit. Je kunt dan zelfs de coördinatie in Brussel leggen… Het roept wel een aantal vragen op, zeg ik in alle eerlijkheid. Ik zou willen waarschuwen dat we niet al te snel positief moeten antwoorden op de vraag of er niet nog meer rijkscoördinatie moet komen en zo ja voor welk onderwerp. Wie verantwoordelijk wil zijn voor regionale crisisbeheersing moet ook bereid zijn daarop te investeren, zeg ik alvast maar ter introductie van de discussie. Ik vind ook dat de Wet veiligheidsregio’s en de structuur helder zijn. We hebben burgemeesters, die zijn ervoor benoemd, die zijn er deels voor opgeleid, we hebben veiligheidsregio’s, we hebben een overlegstructuur als het over de veiligheidsregio’s heengaat, commissarissen van de Koningin die een rol spelen, dus ik zou voorzichtig willen zijn met voor te stellen daar weer bovenop een rijksverantwoordelijkheid te creëren. Waarvoor hebben wij nou een lokaal en verlengd lokaal bestuur? Hebben wij daar geloof in? Laten we dat dan ook benutten.

Ik zeg dat ook omdat nadrukkelijk de vraag speelt hoe wij met de veiligheidsregio’s in de toekomst moeten omgaan. Het is nu een beetje half-half. Er is lokaal bestuur, verlengd lokaal bestuur en tegelijkertijd zitten er elementen in van functioneel bestuur. We zijn daarin hybride. Halfslachtig ook. Dat zie je aan de financiering, je ziet het aan de wet en je ziet het aan de politieke cultuur. Dat laatste niet zozeer van deze minister, maar zeker in de Kamer die de neiging heeft om als er iets gebeurt onmiddellijk standaardisatie en lokale inmenging te eisen. Die vraag moet fundamenteel een keer worden beantwoord. Willen wij dat de structuur van de crisisbeheersing en rampenbestrijding en de daarbij behorende diensten en organisaties tot het lokale domein behoren, tot de ‘decentralisatie’? En zo niet, laten we dat dan zo doorgaan? Ik weet dat deze minister van duidelijkheid houdt en hoop dat hij op dat punt een duidelijke positie wil innemen.

Tot slot, als het gaat om die bovenregionale verantwoordelijkheden en de rijksverantwoordelijkheid: we zullen met z’n allen die nationale politie moeten opnemen binnen de veiligheidsregio’s. Dat is ingewikkeld en kwetsbaar. Ik zeg dat tegen de achtergrond van de rapportage van de Raad van Korpschefs: de relatie tussen de veiligheidsregio’s en de politie is nog kwetsbaar en kan nog beter aan beide kanten. Dat betekent dat als we naar de nationale politie gaan, we moeten voorkomen dat de politie zich loszingt van de veiligheidsregio’s maar dat juist dan extra wordt geïnvesteerd in die relaties, in de partners over en weer, op het niveau van de veiligheidsregio’s.