maandag 11 oktober 2010

Toespraak: Presentatie boek 'Rondom de nacht van Schmelzer'

Mevrouw de Voorzitter, dames en heren,

De Nacht was tenminste een echte Nacht. Om tien over half vijf in de ochtend van 14 oktober 1966 eindigde de Nacht van Schmelzer met de aanvaarding van een door de fractievoorzitter van de KVP ingediende motie over de rijksbegroting. In de nacht viel het kabinet en het viel waar het hoort, in de Tweede Kamer.

Een echte nacht die we daarna nooit meer hebben gehad. En daarvoor ook niet, want de Nacht van Kersten uit 1925 was eigenlijk een avond die net na middernacht eindigde met de indiening van een amendement waar pas de volgende middag over werd gestemd. De nacht van Wiegel uit 1999 duurde tot 1.30 uur, maar leverde uiteindelijk een gelijmd kabinet op en de nacht van Van Thijn uit 2005 was toch echt al om 23 uur afgelopen en kostte alleen maar een minister zijn kop. Mag kortom geen naam hebben. Begin dit jaar eindigde Balkenende IV middenin de nacht. Misschien was dat de Nacht van Bos maar ja, dat was in de boezem van de ministerraad en leverde dus geen spannende beelden op.


De beroemde tekening van Opland in De Volkskrant daags na de Nacht van Schmelzer laat de stervende Caesar Cals de beruchte woorden spreken “Ook gij, Norbert”. Zoals de auteurs van het mooie boek dat wij vandaag ten doop houden, schrijven, droegen die woorden dramatisch bij aan de typecasting van de KVP-fractievoorzitter. Die typecasting lijkt onuitwisbaar, elke journalist en elke historicus die in de archieven en databanken kijkt, reproduceert datzelfde beeld, soms klakkeloos, soms een beetje en soms met een kritische reflectie. Maar ook dan blijft de typering bewaard. Zo moet Maxime Verhagen, vermoed ik, het moment vervloeken dat Jacques Tiggelaar ooit hem omschreef als een rat. Niet eens slecht bedoeld want Tiggelaar omschreef zichzelf ook zo, een soort compliment voor de echte harde jongens onder de onderhandelaars van 2006/2007. Maar ja, eens een rat, altijd een rat. Dat beeld blijft kleven, je komt van een karikatuur nooit meer af.

Vrij naar Shakespeare wordt Schmelzer in de coulissen van de spotprent van Opland nog wel een achtenswaardig man genoemd, maar het leed was toen al geschied. Het vandaag gepresenteerde onderzoek naar de periode rondom de Nacht toont aan dat Norbert Schmelzer inderdaad een achtenwaardige man was en geen intrigant die een boedige politieke moord met voorbedachten rade pleegde. Een belangwekkende conclusie in een belangwekkend boek.

Het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis heeft zoals u weet tot kerntaak om de parlementaire historie van na de Tweede Wereldoorlog te beschrijven en zo voort te bouwen op het eerdere werk van Van Welderen Rengers en Oud.

In 1977 zag het eerste deel, over het kabinet Schermerhorn-Drees het licht, geschreven door de oprichter van het Centrum, Frans Duynstee en de latere Romme-biograaf Jacques Bosmans. 33 jaar later is het Centrum nu toegekomen aan het deel over de drie kabinetten tussen 1963 en 1967, Marijnen, Cals en Zijlstra. De afgelopen 10 jaren heeft het Centrum met 4 kloeke delen, diverse monografieën en de veelbesproken Jaarboeken een tempoversnelling toegepast die de kwaliteit en zorgvuldigheid echter geen geweld heeft aangedaan, integendeel.

Drie kabinetten in één boek. De rechtvaardiging daarvan kan in elk geval worden gevonden in het feit dat alle drie optraden op basis van één en dezelfde verkiezingsuitslag, en fenomeen dat noch daarvoor noch daarna ooit plaatsvond. Een fascinerende politieke periode in een tijdsgewricht dat veranderlijk bleek te zijn.

Het is verleidelijk om het politieke tij van toen te vergelijken met dat van 2010. Er zijn overeenkomsten, maar de verschillen zijn nòg opmerkelijker. Wat bijvoorbeeld te denken van de verkiezingsuitslag van 1963, waarin de confessionele partijen tezamen precies 76 zetels kregen, Maxime Verhagen droomt er s’nachts van, Ab Kink vermoedelijk ook. Het was overigens de laatste keer dat de confessionelen samen de meerderheid in de Kamer hadden.

Het kabinet-Marijnen dat na de verkiezingen aantrad, wordt wel gekenschetst als het eerste naoorlogse parlementair kabinet, gevormd via de parlementaire methode met een heus regeerakkoord, het Akkoord van Wassenaar. Dat akkoord bedroeg zegge en schrijve vijf pagina’s met wel 3 pagina’s bijlagen. Het morgen aantredende kabinet-Rutte stoelt op ongeveer het tienvoudige aantal en heeft zelfs twee akkoorden nodig. Maar ook Rutte, Verhagen en Wilders schrijven geschiedenis, zij maakten immers het eerste Nederlandse minderheidskabinet dat niettemin toch op parlementaire meerderheidssteun mag rekenen. Een parlementair meerderheidsminderheidskabinet dus.

Het meest tot de verbeelding spreekt in het boek natuurlijk het kabinet-Cals, een korte opleving van de rooms-rode samenwerking, waarvan het voortijdige einde mytische proprties kreeg. Een “kabinet van sterke mannen” dat geen lang leven beschoren was. Ik zal de verleiding weerstaan om paralellen te trekken met het komende kabinet, al valt in ieder geval op dat ook daarin veel sterkgeachte mannen komen en niet veel vrouwen.

Interessant is dat het einde van Cals lange tijd de verdenking voedde, dat confessionelen alleen, zoals Mgr Nolens in 1925 het omschreef, in uiterste noodzaak bereid zijn met sociaal-democraten te pacteren. Vorige maand vond Maxime Verhagen dat Nolens indertijd ware woorden had gesproken. Komt er een nieuwe “langdurige ghetto-periode” (Koole) voor de PvdA aan of is het CDA niet meer in de positie om dat te bepalen? Zo bezien hebben de Nacht van Schmelzer en die van Bos dit jaar wellicht toch iets gemeen.

Dames en heren,

Het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis is er opnieuw in geslaagd om uiterst leesbaar, boeiend en wetenschappelijk hoogst relevant verslag te doen van een episode uit onze naoorlogse geschiedenis. Ik feliciteer de redacteuren Peter van der Heiden en Alexander van Kessel en hun mede-auteurs Anne Bos, Charlotte Brand, Jan Willem Brouwer, Peter van Griensven, Marij Leenders, Johan van Merriënboer, Jan Ramakers en Hilde Reiding.

Het is een voorrecht om de vrucht van al dat talentvol zwoegen in het parlementair-historisch vooronder aan te mogen bieden aan twee toenmalige jeugdige ministers die samen de financieel-economische as vormden van het kabinet-Marijnen, de heren Andriessen en Witteveen. Ik hoop dat uw herinnering aan de werkelijkheid spoort met wat de onderzoekers hebben opgeschreven.

Het eerste exemplaar van het boek Rondom de Nacht van Schmelzer is natuurlijk voor de gastvrouwe van vanmiddag, Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet. Ik bied het u graag aan. Eigenlijk hoort het ook thuis in de boekenkast van uw 149 collegae en de 75 senatoren. Parlementaire geschiedenis kan weliswaar niet zonder het parlement, maar het parlement kan ook nooit zonder zijn eigen geschiedenis. Er valt nog heel wat te lezen en te leren!